Dorstproef bij volwassenen

Indicatie

Zie Analyse van het polyurie-polydipsie syndroom

Achtergrond

Zie Analyse van het polyurie-polydipsie syndroom

Werkwijze

  1. Contactgegevens van de uitvoerenden en verantwoordelijken
    • Het wordt aanbevolen dat gebruikers van dit protocol lokale afspraken maken over de uitvoering en verantwoordelijkheden.
  2. (relatieve) Contra-indicaties
    • Leeftijd < 18 jaar
    • Zwangerschap of borstvoeding
    • Copeptine ≥ 21,4 pmol/L
    • Epilepsie
    • Neurocognitieve stoornissen
    • Hyperosmolaliteit (> 300 mOsmol/kg) of hypernatriëmie (> 150 mmol/L)
    • Instabiele angina pectoris
    • Onbehandelde bijnierschorsinsufficiëntie of hypothyreoïdie
  3. Bijwerkingen en mogelijke complicaties
    • Elektrolytstoornissen (hypernatriёmie)
    • Uitdroging
    • Coma
  4. Voorbereiding en voorzorgsmaatregelen
    • Bij gebruik van diuretica, SGLT-2 remmers en NSAID’s dienen deze 24 uur voorafgaand aan de test gestaakt te worden door de hoofdbehandelaar indien klinisch verantwoord.
    • Bij gebruik van desmopressine (ddAVP, vasopressine analoog, Minrin) dient deze 24 uur (ten minste 12 uur) voorafgaand aan de test gestaakt te worden door de hoofdbehandelaar. Medicatie kan na de test hervat worden.
    • Patiënt mag tot aan de start van de dorstproef drinken.
    • Patiënt mag vooraf aan starten van de test een licht ontbijt eten.
    • Patiënt mag ’s ochtends essentiële medicatie innemen.
  5. Uitvoering
    • De functietest wordt klinisch uitgevoerd.
    • Instrueer de patiënt.
    • Patiënt mag vanaf start van de test tot aan het einde van de test niet eten, drinken of roken.
    • Patiënt blijft op de kamer tot aan het einde van de test; patiënt mag zitten op een stoel of rondlopen in de kamer.
    • Patiënt wordt gedurende de gehele test geobserveerd op klachten en om stiekem drinken te voorkomen.
    • Start de test in de ochtend.
    • Laat patiënt plassen voor aanvang van de test.
    • Meet het gewicht van de patiënt voor aanvang van de test en tijdens de test volgens onderstaand schema 1, en noteer het gewicht in schema 1.
    • Meet de bloeddruk voor aanvang van de test en tijdens de test volgens onderstaand schema 1, en noteer de bloeddruk in schema 1.
    • Noteer het dorstgevoel van patiënt (0=geen; 1=beetje; 2=veel) voor aanvang van de test en tijdens de test volgens onderstaand schema 1.
    • Breng voor aanvang van de test een intraveneuze canule in met driewegkraan en flush met NaCl 0,9%.Op indicatie kunnen de kranen en toiletten worden afgesloten.
    • Neem bloed af op t= 0, 2, 4, 6, en 8 uur. Bij elke bloedafname eerst een voorloperbuis afnemen en weggooien, waarna aansluitend de bloedafname voor natrium*, en osmol. Zie schema 1.
    • Na elke bloedafname flushen met NaCl 0,9%.
    • Na elke bloedafname worden de buizen direct naar het laboratorium gebracht.
    • Laat patiënt plassen op t= 0, 2, 4, 6, en 8 uur en vang alle urine op, ook als patiënt tussendoor moet plassen; noteer het volume van elke urineverzameling. Zie schema 1.
    • Na elke urineverzameling worden de porties urine direct naar het laboratorium gebracht voor bepaling natrium, en osmol.

Er zijn tijdens de uitvoering van de test drie scenario’s die extra handelingen vereisen, zie ook het stroomschema onderaan dit document. In de literatuur wordt ook een urine osmolaliteit van 800 mOsmol/kg toegepast als afkapwaarde (2, 4). De commissie kiest pragmatisch voor 680 mOsmol/kg.

    • Scenario A: Stop de dorstproef indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
      • Urine osmolaliteit > 680 mOsmol/kg
        AVP-productie en gevoeligheid zijn intact, diagnose is primaire polydipsie, einde diagnostiek
      • Urineproductie < 30 mL/uur, diagnose is primaire polydipsie, einde diagnostiek
    • Scenario B: Dien 2 µg ddAVP i.v. of i.m. toe indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
      • Urine osmolaliteit < 680 mOsmol/kg en 1) of 2)
        1. Plasma osmolaliteit > 300 mOsmol/kg
        2. Plasma natrium > 150 mmol/L
      • Gewichtsafname > 5% van het uitgangsgewicht
      • Bloeddrukdaling > 20% daling van de uitgangswaarde
      • Urine osmol stabiel over 3 opeenvolgende metingen, bijv. verschil < 10% of < 30 mosmol/kg

Verricht na toediening van ddAVP activiteiten en afnames volgens schema 2 en beëindig daarna de test.

    • Scenario C: Continueer de dorstproef indien na 8 uur dorsten aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
      • Urine osmolaliteit < 680 mOsmol/kg en 1) en 2)
        1. Plasma osmolaliteit < 300 mOsmol/kg
        2. Plasma natrium < 150 mmol/L

Verricht de activiteiten en afnames volgens schema 1, echter nu om het uur i.p.v. om de 2 uur.
Indien vervolgens voldaan wordt aan de voorwaarden van scenario A of B: voer dan de handelingen uit die onder het betreffende scenario beschreven staan.

    • Verwijder na beëindigen test venflon en plak af.
    • Patiënt mag na het beëindigen van de test een maaltijd eten en vrij drinken.
    • Hervat de thuismedicatie.

Schema 1: Activiteiten en afnames dorstproef

Tijd (uur) Voor aanvang test 0 1 2 3 4 5 6 7 8
Uitplassen X
Inbrengen infusen X
Meet en noteer het gewicht X X X X X X
Meet en noteer de bloeddruk X X X X X X
Noteer dorstgevoel

0=geen
1=beetje
2=veel

X X X X X X
Bloedafname:
Bepaling van natrium* en
osmol
X X X X X
Uitplassen en urine opvangen:

Noteer het volume;

Bepaling van natrium en osmol

X X X X X X X
Beoordeel patiënt X X X X

*Gedurende test 1 dezelfde methode gebruiken voor de meting van het natrium (bloedgas, POCT, chemie-analyzer).

Schema 2: Activiteiten en afnames na ddAVP toediening:

Tijd (uur) 0 1 2
Toediening 2 µg ddAVP iv of im
Noteer de tijd
X
Meet en noteer het gewicht X X
Meet en noteer de bloeddruk X X
Noteer dorstgevoel

0=geen
1=beetje
2=veel

X X
Bloedafname:
Bepaling van natrium* en osmol
X X
Uitplassen en urine opvangen:

Noteer het volume;

Bepaling van natrium en osmol

X X
Beoordeel patiënt X X

 

  1. Bepalingsmethoden laboratorium
    Let op! Bepalingsmethoden kunnen per laboratorium verschillen.

    • Natrium: Ion selectieve electrode
      Plasma: bij voorkeur m.b.v. een bloedgas analyzer i.v.m. snelheid van rapportage
      Capillair: middels point of care testing (POCT)
      Serum (stolbuis), heparine plasma (Li-heparine buis)
    • Osmolaliteit: vriespuntmeting of dampspanningmeting
      Serum (stolbuis), heparine plasma (Li-heparine buis), urine
  2. Referentiewaarden
    Let op! Referentiewaarden zijn methode afhankelijk. Overleg met uw endocrinoloog en/of laboratorium specialist klinische chemie voor de afkapgrenzen voor uw laboratorium.

    • Natrium (serum of plasma): 135 – 145 mmol/L
    • Osmolaliteit (serum of plasma): 275 – 300 mOsmol/kg
    • Osmolaliteit urine: 50 – 1400 mOsmol/kg
  3. Interpretatie
    Let op! Afkapgrenzen en interpretatie zijn methode afhankelijk. Overleg met uw endocrinoloog en/of laboratorium specialist klinische chemie voor de afkapgrenzen voor uw laboratorium en interpretatie van de test.

Schema 3: Interpretatie

Osmolaliteit serum mOsmol/kg Osmolaliteit urine mOsmol/kg Diagnose
Voor ddAVP Na ddAVP Na ddAVP
275-300 > 680 > 680 Milde primaire polydipsie
> 300 < 300 > 680 ≥ 50% stijging Complete AVP-deficiëntie
> 300 < 300 < 300 < 50% stijging Complete AVP-resistentie
< 300 300-680 < 680 < 9% stijging Primaire polydipsie of partiele AVP-resistentie
< 300 300-680 > 680 ≥ 9% stijging Partiele AVP-deficiëntie

 

  1. Opmerkingen
    Zie ook de bijlage voor het stroomdiagram voor een overzicht.

Afbeelding 1: Stroomschema dorstproef

Literatuur

  1. Miller et al., Recognition of partial defects in antidiuretic hormone secretion. Ann Intern Med. 1970;73(5):721–9.
  2. Fenske et al., Copeptin in the differential diagnosis of the polydipsia-polyuria syndrome–revisiting the direct and indirect water deprivation tests, J Clin Endocrinol Metab, 2011, 96(5):1506-15
  3. Fenske et al., Clinical review: Current state and future perspectives in the diagnosis of diabetes insipidus: a clinical review, J Clin Endocrinol Metab, 2012, 97 (10):3426-37
  4. De Fost et al., The water deprivation test and a potential role for the arginine vasopressin precursor copeptin to differentiate diabetes insipidus from primary polydipsia, Endocr. , 2015, 4, 86-91
  5. Timper et al., Diagnostic Accuracy of Copeptin in the Differential Diagnosis of the Polyuria-polydipsia Syndrome: A Prospective Multicenter Study, J Clin Endocrinol Metab, 2015, 100(6):2268-74
  6. Fenske et al., A copeptin-based Approach in the Diagnosis of Diabetes Insipidus, NEJM, 2018, 379(5):428-39
  7. Atila C, Refardt J, Christ-Crain M. Arginine vasopressin deficiency: diagnosis, management and the relevance of oxytocin deficiency. Nat Rev Endocrinol. 2024 May 1. doi: 10.1038/s41574-024-00985-x. Epub ahead of print. Erratum in: Nat Rev Endocrinol. 2024 May 8. doi: 10.1038/s41574-024-00998-6. PMID: 38693275.

Ideeën & opmerkingen

Heeft u naar aanleiding van deze informatie ideeën of suggesties dan verzoeken wij u contact op te nemen.

Snelmenu